“De termen waarmee wij de elementen van het spel kunnen aanduiden, liggen voor een groot deel in de aesthetische sfeer. Het zijn de termen, waarmee wij ook effecten van schoonheid trachten uit te drukken: spanning, evenwicht, balancering, beurtwisseling, contrast, variatie, binding en ontknooping, oplossing. Het spel bindt en verlost. Het boeit. Het bant, dat wil zeggen, betoovert. Het is vol van die twee edelste hoedanigheden, die de mensch in de dingen kan waarnemen en zelf kan uitdrukken: rythme en harmonie.”
Las deze tekst en vind deze enorm van toepassing op de games heden ten dage, en vooral ook de kunst van het “tweaken” van een game.
Onderstaande quotes viste ik ook uit dit boek als zeer waardevol voor de definitie van spel. Ik zou me graag ook een Huizinga-expert willen kunnen noemen, maar een fan ben ik zeker.
Homo Ludens:
Hij vind overal het spel aanwezig als een bepaalde qualiteit van handelen, die zich van het ‘gewone’ leven onderscheid (…) Het komt hem juist aan op die qualiteit, zóó als hij die eigen vindt aan den levensvorm, dien hij spel noemt. Spel als een vorm van activiteit, als een vorm met zin, en als een sociale functie, dat is zijn object.
(Hij zoekt niet langer naar de natuurlijke aandriften, die het spelen in het algemeen bepalen, maar beziet het spel in zijn vermenigvuldige concrete vormen zelf, als sociale structuur. Hij zoekt het spel te verstaan, zoals de speler het zelf neemt, in zijn primaire betekenis. Indien hij bevindt, dat het spel berust op een hanteeren van bepaalde beelden, op een zekere verbeelding der werkelijkheid, dan is het allereerst de waarde en betekenis van die beelden of verbeelding zelf, die hij zoekt te verstaan. Hij wil hun werking in het spel zelf observeren, en zoodoende het spel als factor van cultuurleven pogen te verstaan.)
Spel staat voor ons bewustzijn tegenover ernst. -> Spel – Ernst (Folie en sens)
Spel is niet ernstig, maar spel ken zeer goed ernstig zijn
Alle spel is allereerst en bovenal een vrije handeling.
Eerst hoofdkenmerk van spel: het is vrij, het is vrijheid.
Spel is niet het gewone of eigenlijke leven. het is een uittreden daaruit in een tijdelijke sfeer van activiteit met een eigen strekking.
Voorlopig is het te doen om een omschrijving der formele kenmerken, die aan de activiteit, welke wij spel noemen, eigen zijn. Alle onderzoekers leggen den nadruk op het belangeloos karakter van het spel. Het staat, als niet het ‘gewone leven’ zijnde, buiten het proces van onmiddelijke bevrediging van nooden en begeerten. Het onderbreekt dat proces. Het schuift zich daartusschen als een tijdelijke handeling, die in zichzelf afloopt, en verricht wordt om de bevrediging, die in de verrichting zelf gelegen is. Zoo althans doet zich het spel, op zich zelf en in eerste instantie beschouwd aan ons voor: een intermezzo van het dagelijkse leven, een verpoozing. Doch reeds in die hoedanigheid van een geregeld terugkeerende afwisseling wordt het een begeleiding, een complement, een deel van het leven in het algemeen. Het versiert het leven en vult het aan, en het is als zodanig onmisbaar. Het is onmisbaar voor het individue, als biologische functie, en het is onmisbaar voor de gemeeenschap om den zin, dien het inhoudt, om zijn beteekenis, zijn uitdrukkingswaarde, om de geestelijke en sociale verbindingen, die het scherpt, kortom als cultuurfunctie. Het bevredigt idealen van uitdrukking en samenleving. Het heeft zijn plaats in een hogere sfeer dan de strikt biologisch vorm van het proces voeding-paring-beschutting. Met deze uitspraak komt men schijnbaar in tegenspraak met het feit, dat in het dierenleven de spelen van den paringstijd een groote plaats innemen. Maar zou het absurd zijn, om aan het zingen, het dansen, het pronken der vogels evengoed als aan het menschelijke spel buiten het strikt biologische toe te kennen? Hoe dit zij, het menschelijke spel heeft in al zijn hoogere gedaanten, waar het iets beteekent of iets viert, zijn plaats in de sfeer van feest en cultus, de heilige sfeer.
Ontneemt nu het feit, dat het soek inmisbaar is, dat het dienstbaar wordt aan cultuur, nog beter zelf cultuur wordt, er zijn kenmerk aan van besluiteloosheid? -Neen, want de doeleinden, die het dient, liggen zelf buiten de sfeer van direct materieel belang of individueele bevrediging van nooddruft. Als gewijde handeling kan het spel het heil der groep dienen, maar dan op een andere wijze en met andere middelen dan de onmiddelijke verwerving van levensbehoeften.
Het spel zondert zich van het gewone leven af in plaats en duur. Het geeft een derde kenmerk in zijn afgeslotenheid, zijn begrensdheid. Het ‘speelt zich af’ binnen zekere grenzen van tijd en plaats. Het heeft zijn verloop en zijn zin in zichzelf.
Binnen de speelruimte heerscht een eigen en volstrekte orde. Zie hier meteen een nieuwe, nog meer positieve trek van het spel: het schept orde, het is orde. Het verwezenlijkt in de onvolmaakte wereld en het verwarde leven een tijdelijke, beperkte volmaaktheid. De orde die het spel oplegt is absoluut.
Onder de qualificaties, die op het spel van toepassing zijn, noemden wij die van spanning. Dit element van spanning neemt er zelfs een zeer bijzondere en gewichtige plaats in. Spanning wil zeggen onzekerheid, kans. Er is een streven gaande naar ontspanning. Er moet iets ‘lukken’, met zekere inspanning. … Het beheerscht de solitaire behandigheids- of oplossingsspelen, zoals puzzles, legkaarten, patience, schijfschieten, en neemt in beteekenis toe naarmate het spel meer of minder een wedijverend karakter draagt. In het dobbelspel en in den sportwedstrijd is het tot een uiterste gestegen. Het is dit element spanning, wat aan de activiteit spel, die op zichzelf buiten het gebied van goed of slecht ligt, toch een zekeren ethischen inhoud meedeelt. Immers in die spanning wordt de kracht van den speler op de proef gesteld: zijn lichaamskracht, zijn volharding, zijn vindingrijkheid, zijn moed, zijn uithoudingsvermogen, en tegelijk zijn geestelijke kracht, in zooverre hij, bij al zijn vurig verlangen om het spel te winnen, zich binnen de perken van het geoorloofde moet houden, die het spel voorschrijft. De hoedanigheden van orde en spanning, aan het spel eigen, leiden ons tot de beschouwing van den spelregel.
Naar den vorm beschouwd kan men dus, samenvattende, het spel noemen een vrije handeling, die als ‘niet gemeend’ en buiten het gewone leven staande bewust is, die niettemin den speler geheel in beslag kan nemen, waaraan geen direct materieel belang verbonden is, of nut verworven wordt, die zich binnen een opzettelijk bepaalde tijd en ruimte voltrekt, die naar bepaalde regels ordelijk verloopt, en gemeenschapsverbanden in het leven roept, die zich gaarne met geheim omringen of door vermommingen als anders dan de gewone wereld accentueren.
Dit spel is van aanvang af vol van de elementen die aan het spel eigen zijn: orde, spanning, beweging, plechtigheid, vervoering. Eerst in een latere phase van samenleving geraakt aan dit spel de voorstelling verbonden, dat daarin iets is uitgedrukt: een voorstelling van het leven.
Men overwege een oogenblik de volgende trapsgewijze opeenvolging. Het kind speelt in volmaakten, men kan met volle recht ; in heiligen ernst. Maar het speelt, en hij weet, dat hij speelt. De sportsman speelt met overgegeven ernst en met den moed van den vervoerde. Hij speelt, en hij weet, dat hij speelt. De tooneelspeler gaat op in zijn spel. Niettemin, hij speelt en is zich bewust, dat hij speelt. Hij beleeft een wereld buiten en boven de gewone, toch blijft zijn doen een spel. Het spelkarakter kan aan de verhevenste handelingen eigen blijven. Kan men de lijn doortrekken tot de cultushandelngen en getuigen